|
|
Masker van Charlientje, terracotta (ca. 1932) |
|
De impressionistische boetseerwijze, die Herman De Cuyper leerde bij Blickx en die afkomstig was van de grote Franse beeldhouwer Rodin, wordt in de vaktermen omschreven als ”bossage vermiculé”. De fysionomie van het beeld werd verlevendigd door een behandeling met kleine partikeltjes klei. De bedoeling was om een van licht vibrerend oppervlak te krijgen, zodra het model zijn uiteindelijke vorm kreeg in brons. De techniek was volledig afgestemd
op de praktijk van het bronsgieten. Herman De Cuyper zette zijn geboetseerde werkstukken meestal eigenhandig om in duurzame materialen, als hout en steen. Brons was immers te duur voor hem.
Zwangerschap, kerselaar, (ca. 1937)
De grotere geboetseerde werken, meestal religieus van aard, goot hij bij voorkeur af in kunststeen: een gegoten specie van witte cement vermengd met marmerkorrels en marmerbloem. Zonder het boetseren te verwaarlozen begon hij, vanaf het midden van de jaren dertig, zijn meest waardevolle werken, rechtstreeks
te vervaardigen in hout en natuursteen. In het vakjargon wordt de werkwijze van het rechtstreeks kappen in duurzaam materiaal “taille directe” betiteld. Deze term staat
tegenover “taille indirecte”, waarbij via een gipsen tussenmodel het beeld werd gehakt of zelfs vergroot in steen of hout, door gebruik te maken van een drie-dimensionele puntpasser. Deze tijdrovende bezigheid van het op-punt-zetten van beelden, werd uitgevoerd door de zogenaamde “praticiens” in loondienst van de kunstenaar. Herman De Cuyper was kunstenaar en praticien in één persoon en ontwikkelde al doende zijn vaardigheden als steenhouwer.
|
|
Drie-eenheid, marmer, taille directe (ca. 1977)
Toen hij in 1930 gestopt was als meubelsculpteur, zocht hij samenwerking met steenkappers om grafmonumenten te kunnen uitwerken op de begraafplaatsen in zijn onmiddellijke omgeving. Door zijn vorming beheerste hij reeds de kaptechniek met gutsen in hout. De technische kant van de steenkapperij in natuursteen leerde hij bij de steenkappers. Aanvankelijk bewerkte hij vooral arduin en marmer, later koos hij diverse natuursteensoorten, als daar zijn: euville-,
brouvillers-, pouillenay- en rode bontzandsteen (grès rose d’Alsace).
Moeder en kind, arduin (ca. 1950)
|
|
|
Staand naakt, gips (ca. 1949) |
|
Schuw, arduin (ca. 1947) |
|
|
|
|
|
|
Eva, eik (ca. 1969) |
|
|
|